Als jongen droomde ik ervan bovenstaande versterker te kunnen maken.
Jammergenoeg ontbrak de kennis en geld. Dat kwam later, tijdens de Technische school en na het lezen van talloze
Radio Bulletins en Radio Electronica's. De versterker
stond op de omslag van deel 1 maar werd pas behandeld in deel 2 vanwege de moeilijkheidsgraad. De buizen waren vaak van
Amerikaanse makelij, vanwege de beschikbaarheid in dumpwinkels, of stamden van voor den oorlog. (L.H.)
|
Klik voor vergroting |
Links: versterker zoals het verscheen in deel 2. Rechts:
het schema
Van het bouwen van bovenstaande versterker
is nooit iets gekomen. Het ontwerp begon in de loop van de vijftigerjaren ook behoorlijk antiek te worden. Bovendien raakte ik in die tijd in de ban van stereo, als gevolg van de demonstraties
op de FIRATO die een grote indruk op mij maakte. Een
stereoversterker a-la-de Vries zou een monster zijn geworden. Dus het werd een ontwerp uit de Radio-Bulletin met
EL84's en ECC83's. Deze versterker, de Amroh Deuteron in stereo versie, komt in grote trekken overeen met wat ik toen in elkaar knutselde. (Met dank
aan Peter Boin) (L.H.)
Jan Poortman: Enige jaren geleden, kwam een kennis met de mededeling: "Ik heb nog wat oude radio's op zolder
staan, kun jij daar nog wat mee ?" Natuurlijk kon ik dat, onder het motto, "Weggooien kan altijd nog", belanden
er wel meer zaken op onze zolder.
|
Versterker na restauratie |
Onderaan de linker bladzijde zien we een kristalontvanger
die mijn radiobelangstelling wekte. Dezelfde tekening staat ook in het Jongens Electriciteitsboek. Waar moest ik de onderdelen
vandaan halen? Gelukkig beschikte ik
over een sympathieke oom, die mij aan mijn eerste onderdelen hielp. (L.H.)
Mijn ervaringen met de kristalontvanger
waren nogal teleurstellend. Selectiviteit liet te wensen over. Het beluisteren van een radiohoorspel was moeilijk als
je ook nog moest ademhalen. Na al die jaren hebben we kristalontvangerbolleboos
Dick Kleijer om ons met e.e.a. te helpen.
|
(Met dank aan PA3ESY) |
Onderdelen, en nog eens onderdelen! Toch begonnen die,
in de tweede helft van de jaren vijftig, ouderwets te worden. Er kwamen andere tijden! Het einde van het buizentijdperk
naderde! De halfgeleiders kwamen eraan!
Onderaan de linker bladzijde zien we de hkm
Het duurde niet
lang of ik werd de trotse eigenaar van een heuse halfgeleider: de OA70 germaniumdiode, in een doosje! Het moet me een paar
weken zakgeld gekost hebben! (L.H.)
Nederlands Forum over Oude Radio's
C. Knoef , Steensel, 19-06-2013, "Begin
jaren 70 vond ik in de bibliotheek het Jongens Radioboek, ik kan wel stellen dat mijn radiohobby daar mee begonnen is. Volkomen
gefascineerd heb ik dit boek uitgelezen, en direct ben ik begonnen om, samen met een klasgenoot van de lagere school, een
radio zelf te bouwen. Het was nog gelukt ook, met hulp van onderdelen
gevonden op de plaatselijke vuilstort, dat kon toen nog. Later heb ik de beide delen van de naoorlogse uitgave kunnen kopen
op een van de NVHR ruilbeurzen."
Cornelis B-B, Amsterdam, 20-06-2013 "Als jongen knutselde ik wat met batterijen, electrische bellen, lampjes e.d. Toen
kreeg ik van mijn opa een oude Philips "Broodtrommel"radio zonder de speaker. Die radio moest dus weer gaan spelen
en ik zocht in de bip naar een radio boek. En ja, zo vond ik Het Jongens radioboek 1. De "radio koorts"is daar na nooit meer over gegaan."
Koude oorlog: ..... Het was in de vijftiger jaren, de periode waarin een 'koude oorlog'
werd gevoerd. De echte betekenis van deze uitdrukking leerde ik pas later kennen.
Mijn belevenis, tijdens deze
oorlog, vond plaats tussen de schelpen van mijn koptelefoon, luisterend naar mijn eerste eenlampsradio, gebouwd naar de tekening
uit ''Het Jongens-radioboek'' van Leonard de Vries.
Zendamateur van Luit (PA0LPN.C) aan het woord. (Met dank aan Willem
Barten)
Echte radio's hebben lampen Vroeger
bouwden we veel radio's, je moest wel als je muziek wilde hebben, radio's waren in die dagen grote houten kasten en ze waren
duur, erg duur. Het was nog maar kort na de oorlog en er was overal nog gebrek aan dus ook aan radio's. Als je een radio
wilde kopen moest je soms weken wachten dus een tweede toestel voor de tienerkamer zat er al helemaal niet in. Nee die
moest je zelf maken. Gelukkig hadden we Leonard de Vries , deze auteur heeft toen hij tijdens de oorlog zat ondergedoken
het Jongens Radio Boek geschreven. Voor ons schoolgaande jeugd was dat zo ongeveer "De Radio Bijbel". In duidelijke
en vooral begrijpelijke taal bracht hij ons de kennis bij die je nodig had om een radio te bouwen en niet alleen dat, ook
spelenderwijs leerde hij je zoveel over de theorie dat je ook begreep waar je mee bezig was en hoe het werkte. Hele
volksstammen radio en zendamateurs zijn hun loopbaan begonnen met de ontwerpen uit dit boek. Van kristalontvanger tot
1 , 2 en 3 lamps radio toestellen voor batterij en lichtnet, plaatstroomapparaten, geluidsversterkers duidelijk beschreven
met schema's en tekeningen. En tussendoor nam hij je mee naar studio's, zendergebouwen, Radiofabrieken en de net uit het ei
gekropen televisie .
Jack Donio (c) 2007 Holland
Verhaal uit het
“Het Jongens Radio Boek” van Leonard de Vries.
We
gaan terug in de tijd naar 1904. In 1904 werden schepen, die oceaanreizen
maakten, van radio voorzien, o.a. de “Noordam” van de Holland-Amerikalijn. De marconisten kwamen bijna allen van
de telegraafstations en namen hun afkortingen en codewoorden met zich mee. De algemene oproep was CQ, een codewoord,
dat zich als de meeste andere nog altijd heeft gehandhaafd. De draadloze uitrusting was toen natuurlijk nog zeer primitief. De
marconist kreeg een of ander hok tot zijn beschikking, waar een grote Ruhmkorffse klos, een vonkenbrug, enige cohaerers,
een morsesleutel en schrijfapparaat en enkele accu’s stonden opgesteld. Uit deze tijd stamt de naam “shack” die de radioamateurs voor hun rommel en radiokamer gebruiken. De
draadloze bracht wel de nodige afwisseling op de saaie zeereizen. De marconist verschafte de passagiers de nodige sensaties
door de boel te laten werken. Uit de zender spatten dan grote vonken. Het oorverdovende geknetter en de lucht van verbrande
zuurstof (ozon) trokken drommen nieuwsgierigen. Soms werden berichten
ter verzending aangeboden, maar het grootste deel van de dag luierde de marconist, er viel toch niets te doen. Voorschriften
waren er nog niet in die tijd. Elke schooljongen die een oude Ruhmkorffse klos op de kop kon tikken, prutste een zender
in elkaar, fantaseerde noodberichten, luisterde officiële berichten af en veroorzaakte in de ether een geweldige warboel.
Zond een schip onder deze omstandigheden noodseinen uit, dan werden ze volkomen gestoord, terwijl de marconisten ook
wel eens niet op hun post waren. Soms kwam het zelfs voor dat marconisten
draadloze schaakwedstrijden met elkaar speelden, hele dagen met elkaar in verbinding blijvend, waarbij het officiële
verkeer op schandelijke wijze veronachtzaamd werd. Tussen marconisten van verschillende landen bestond vaak gloeiende
haat, die tot uitdrukking kwam in de scheldwoorden die ze aan hun mededelingen vooraf deden gaan. Ook bestond er de gewoonte
om een uurtje te gaan storen. Als een concurrerende maatschappij bezig was, legde de marconist een boek op de seinsleutel,
waardoor de zender onafgebroken een alles storend geluid uitzond. Over
het noodsein was men het ook nog niet eens, meestal seinde men CQD (CQ Distress = noodoproep), de Duitsers gebruikten SOE
en tenslotte werd in 1908 internationaal SOS afgesproken, hoewel velen het CQD bleven gebruiken. SOS is een makkelijk te onderscheiden
teken (…- - -…) en is nog hèt sein als een schip in gevaar verkeert. De verklaring dat SOS een afkorting
is van “ Save Our Ship” of “ Save Our Souls” of “ Send Our Succour” (redt ons schip)
zijn volkomen uit de lucht gegrepen. Toch heerste er nog grote wanorde in het radioverkeer, totdat een ontzettende scheepsramp
aller ogen opende. Op 11 Mei 1911 liep te Belfast het grootste en
mooiste passagiersschip dat ooit gebouwd was, de “ Titanic”, van stapel. Het jaar daarop vertrok het schip, dat
om zijn moderne veiligheidsmaatregelen het onzinkbare schip genoemd werd, met ongeveer 2200 opvarenden voor zijn eerste reis
naar New York. Er heerste een ongekende luxe aan boord, er waren een zwembad, een palmentuin, en tennisbaan en een restaurant,
maar in de reddingsboten was slechts plaats voor de helft van de opvarenden. Op Zondag 14 April kwam het schip in de zone van de ijsbergen. Het voer echter met grote snelheid verder om in een
recordtijd in New York te arriveren. Om 23:40 botste het schip tegen een ijsberg. Onmiddellijk werden de waterdichte
deuren gesloten en de passagiers, die een lichte schok hadden gevoeld, gingen voort met hun vermaak. Uiterlijk was alles in
orde, maar onder water was de scheepswand over een lengte van 100 meter opengereten en het water stroomde met zo’n kracht
naar binnen dat de pompen het niet konden bijhouden. Toch maakte men zich niet dadelijk ongerust, de zee was spiegelglad en
het schip was immers onzinkbaar. Spoedig zond de marconist Philips het CQD uit (zoals je ziet geen SOS ) met een opgave
van de positie van het schip. Verscheidene schepen, die echter tamelijk
ver verwijderd waren, hoorden de noodkreten van het zinkende schip en spoeden zich er heen. Eén schip was slechts vijftien
mijlen verwijderd, het was de “Californian”. Het had maar één marconist aanboord, die
vijftien minuten voor het seinen van de “Titanic” zijn dienst beëindigde en ging slapen, waarop hij
het volste recht had. Zodoende hoorde de marconist van de “California”, die anders ongetwijfeld de grootste
scheepsramp aller tijden had kunnen voorkomen, het noodsein niet. Er
was ruimschoots tijd in de reddingsboten te gaan, maar de passagiers wilden het veilige, warme schip niet verlaten. Toen zonk
de voorsteven steeds dieper en was het vrijwel onmogelijk de boten te strijken. Het licht ging uit en het schip stak
rechtop uit het water. Daarop zonk ‘t weg in de diepte, voordat de andere schepen het hadden kunnen bereiken. Dit geschiedde
om 02:20 uur ‘s nachts en honderden mannen, vrouwen en kinderen, met reddingsgordels om, streden de doodsstrijd in het
ijskoude water en mijlen ver was het helse geschreeuw van deze gedoemden te horen. Anderhalf uur later bereikte het eerste schip de plaats, waar de “Titanic” gezonken was. Er viel geen
spoor meer van te bekennen, maar op het water dreven de honderden lijken van de passagiers en bemanning, doodgevroren door
de hevige koude. Slechts 712 van de 2200 opvarenden hebben de ramp overleefd. Vrijwel de gehele bemanning, inclusief de kapitein
en marconist Philips, heeft tot het laatst op haar post gestaan. Ook de zender bleef in werking. De wereld had een les
gehad en beijverde zich door allerlei maatregelen en voorschriften de veiligheid op zee op radiogebied te verzekeren.
|